5.9: Art. 3 Lid 2 uit de Rijwet 1971-wijziging 2022

UITLEG:

  1. Om het ademalcoholgehalte te kunnen vaststellen, wordt er een ademanalyse gedaan. Daarbij moet je blazen in een speciaal apparaat. Dit onderzoek gebeurt meestal ter plekke bij een aanrijding of wegcontrole, indien de politie vermoedt dat de bestuurder onder invloed van alcohol is. De waarde van de blaastest wordt uitgedrukt in alcoholgehalte uitgeademde lucht (AAG) en mag niet hoger zijn dan 220 mg.
  2. Het bloedalcoholgehalte wordt bepaald met een bloedonderzoek (veelal in het laboratorium van het Academisch Ziekenhuis). De waarde van de bloedtest wordt uitgedrukt in bloedalcoholgehalte (BAG) en mag niet hoger zijn dan 0,5 promille.
  3. In geval het meten van het alcoholgehalte in adem c.q. bloed niet mogelijk is kan in dat geval door de politie de zogenaamde “trias-alcoholica” methode worden gehanteerd. Bij deze methode wordt van de bestuurder in ogenschouw genomen: zijn gang (of deze wankelende is), zijn spraak (of deze belemmerend is) en zijn ademlucht (of deze naar alcohol ruikt). 

De adem- en bloedtest zijn in hoofdstuk 4 reeds besproken. In hoofdstuk 6 gaan wij dieper in op de effecten van alcohol op het rijgedrag.